
De gaslantaarns flikkeren zwak in de Brusselse avondmist terwijl Paul Delvaux langzaam door de straten van de Foire du Midi wandelt. Het is oktober 1934, en de 37-jarige kunstenaar voelt zich verloren tussen zijn post-impressionistische landschappen en de roep van iets nieuws, iets ondefinieerlijks dat in zijn geest broeit.
De kermisgeluiden - het gekrijs van kinderen op de draaimolen, het gejoel van kooplieden, de weemoedige klanken van een draaiorgel - vullen de lucht. Maar plotseling valt Pauls blik op een vreemd tentje aan het einde van een donkere zijstraat. Een houten bord kondigt aan: "Musée Spitzner - Curiosités Médicales".
Gedreven door een onverklaarbare nieuwsgierigheid betaalt Paul zijn toegangsgeld. Wat hij binnen ziet, zal zijn artistieke leven voor altijd veranderen. In het flakkerende kaarslicht van de tent staat zij: een mechanische Venus, liggend achter rood fluwelen gordijnen, omringd door menselijke skeletten in glazen kasten. De combinatie van schoonheid en dood, van het levende en het levenloze, van verlangen en angst - het raakt iets diep in Pauls ziel.
De leerling van Jean Delville (1916-1924)
Acht jaar eerder was Paul nog een onzekere jongeman die worstelde met de verwachtingen van zijn bourgeoisie ouders. Zijn vader, een advocaat uit het dorpje Antheit tussen Namen en Luik, had gehoopt dat zijn zoon zijn voetstappen zou volgen. Maar Paul voelde zich aangetrokken tot de kunst, ondanks zijn overbeschermende moeder die zijn angst voor vrouwen en intimiteit zou voeden.
Aan de Académie Royale des Beaux-Arts in Brussel werd Paul onderwezen door twee markante figuren. Jean Delville, de befaamde symbolistische schilder, leerde hem tekenen en opende zijn ogen voor de mystieke dimensies van de kunst. Constant Montald doceerde decoratieve schilderkunst en bracht hem in contact met de klassieke traditie.
"De kunst moet meer zijn dan het kopiëren van de werkelijkheid," vertelde Delville zijn studenten. "Zij moet de ziel spreken, het onzichtbare zichtbaar maken." Deze woorden zouden Paul zijn hele carrière bijblijven.
Paul werkte hard, maakte bijna honderd werken tijdens zijn vier jaar aan de Academie - vooral naturalistische landschappen van zijn geboortedorp. Maar hij voelde dat er iets ontbrak, alsof hij slechts het oppervlak van de werkelijkheid raakte.
De jaren van experimenten (1925-1933)
Na zijn afstuderen in 1924 richtte Paul een atelier in bij zijn ouders in de Rue Ecosse in Brussel. Zijn eerste solo-tentoonstelling in 1925 toonde sombere, post-impressionistische werken die de invloed van James Ensor verrieden.
Maar Paul was rusteloos. Hij vernietigde zelfs 50 van zijn doeken om de lijsten te kunnen hergebruiken - een daad die zijn constante zoektocht naar zijn eigen artistieke identiteit illustreert. De late jaren 1920 brachten een nieuwe fase: naaktfiguren in landschappen, beïnvloed door Vlaamse expressionisten zoals Constant Permeke en Gustave De Smet.
"Ik schilder wat ik zie, maar ik zie niet wat iedereen ziet," vertrouwde Paul toe aan zijn vriend Emile Salkin, eveneens een kunstenaar. Samen bezochten ze regelmatig het Brusselse Natuurhistorisch Museum, waar ze de skeletten natekenden die tentoongesteld stonden - een fascinatie die later een cruciale rol zou spelen in Pauls werk.
De openbaring van De Chirico (1934)
Het was in het voorjaar van 1934, tijdens de legendarische tentoonstelling "Minotaure" in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, dat Paul zijn artistieke bestemming vond. Voor het eerst zag hij het meesterwerk van Giorgio de Chirico: "De Melancholie en het Mysterie van een Straat".
Het schilderij toonde een verlaten pleintje met klassieke architectuur, lange schaduwen en een eenzaam meisje met een hoepel - een beeld dat tegelijkertijd vertrouwd en angstaanjagend was. "Het was alsof ik voor het eerst werkelijk zag," zou Paul later vertellen. "De Chirico toonde me dat de werkelijkheid zelf surreëel kan zijn, zonder dat je er vreemde elementen aan hoeft toe te voegen."
André Breton, de leider van het Franse surrealisme, kwam naar Brussel om een lezing te geven: "Qu'est-ce que le surréalisme?". Hij gaf zijn zegen aan de Brusselse groep rond René Magritte, die zich daardoor tot de internationale surrealisten mocht rekenen.
De geboorte van een eigen stijl (1934-1938)
Die avond in het Spitzner Museum was de katalysator die Paul nodig had. De mechanische Venus, die langzaam op en neer bewoog alsof ze ademde, omringd door skeletten en medische preparaten, gaf hem de iconografie die zijn hele verdere oeuvre zou domineren.
Terug in zijn atelier begon Paul aan een reeks revolutionaire werken. Zijn eerste surrealistische schilderij, "Vrouw met Kant" (1935), combineerde zijn academische techniek met de onheilspellende sfeer die hij bij De Chirico had ontdekt. Vrouwelijke figuren - vaak geïnspireerd door de mechanische Venus - werden geplaatst in architectonische landschappen met treinstations en klassieke tempels.
Edouard Mesens, de Belgische galeriehouder en schrijver die de Brusselse surrealistische beweging organiseerde, werd opmerkzaam op Pauls werk. "Hier is iemand die de droom niet hoeft na te bootsen," schreef Mesens in een brief aan Breton. "Hij schildert de werkelijkheid zo precies dat zij droomachtig wordt."
In 1937 trouwde Delvaux met Suzanne Purnal , maar het huwelijk werd een emotioneel fiasco . Ontgoocheling en eenzaamheid werden echter een bron van artistieke inspiratie .Paradoxaal genoeg creëerde hij in deze periode van persoonlijk leed zijn beste werken.
In 1938 werd Paul uitgenodigd om deel te nemen aan de prestigieuze "Exposition Internationale du Surréalisme" in Parijs. Zijn werken hingen naast die van Salvador Dalí, Max Ernst en René Magritte - hij was eindelijk aangekomen in de internationale kunstwereld.
Maar Paul hield afstand van de groepsactiviteiten van de surrealisten. "Ik ben geen surrealist in de politieke zin," verklaarde hij. "Ik schilder gewoon wat ik zie, maar dan zo precies dat het onwerkelijk wordt." Deze houding zou hem zijn hele carrière kenmerken.
De oorlogsjaren en voltooiing (1939-1945)
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bloeide Pauls kunst op paradoxale wijze. Terwijl Europa in vlammen opging, creëerde hij zijn meest serene en tijdloze werken. Schilderijen zoals "De Echo" (1943) toonden somnambule vrouwen die als slaapwandelaars door lege klassieke landschappen liepen.
De treinen en stations in zijn werk kregen een nieuwe betekenis tijdens de bezetting. Ze werden symbolen van verlangen naar ontsnapping, maar ook van de onmogelijkheid daarvan. Paul schilderde niet de romantiek van het reizen, maar de melancholie van het wachten, de eenzaamheid van verlaten perrons.
Naoorlogse triomf (1945-1960)
De bevrijding van België in september 1944 markeerde het begin van Pauls internationale erkenning. In januari 1945 organiseerde het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel een monumentale retrospectieve met 57 grootschalige doeken.
Marcel Broodthaers, toen nog een jonge dichter, schreef: "Delvaux toont ons dat de oorlog niet alleen vernieling heeft gebracht, maar ook een nieuwe manier van kijken naar de werkelijkheid. Zijn skeletten zijn geen symbolen van de dood, maar van de eeuwigheid."
In 1947 organiseerde de prestigieuze Julien Levy Gallery in New York Delvaux's eerste solo-tentoonstelling in Amerika. De Amerikaanse pers was enthousiast, hoewel twee schilderijen door de douane in beslag werden genomen wegens obsceniteit - een incident dat hem paradoxaal genoeg nog beroemder maakte.
In 1951 hertrouwde Delvaux met Anne-Marie Demartelaere, bijgenaamd "Tam" – zijn jeugdliefde die zijn moeder nooit had geaccepteerd . Dit huwelijk bracht hem de emotionele stabiliteit die hij zo lang had gemist
Het Venetië-schandaal (1954)
Op de 27e Biënnale van Venetië in 1954 exposeerde Paul zijn beroemde serie kruisigingsschilderijen waarin Christus en de rovers als skeletten waren afgebeeld. Kardinaal Roncalli (de latere Paus Johannes XXIII) was zo geschokkeerd dat hij de tentoonstelling wilde laten censureren wegens ketterij.
Paul bleef onverstoorbaar: "Door het skelet stel ik een ander soort wezen voor in een soort middeleeuws mysteriespel dat misschien profaan is, maar nooit godslasterlijk." De controverse maakte Paul wereldberoemd. Andy Warhol zou later zeggen dat dit het moment was waarop hij Delvaux voor het eerst opmerkte.
Monumentale meesterwerken (1950-1978)
In 1950 werd Paul benoemd tot professor monumentale schilderkunst aan de École Nationale Supérieure d'Arts et d'Architecture de La Cambre in Brussel. Zijn grootste opdracht kwam in 1959: een 42 bij 4,5 meter muurschildering voor het Palais des Congrès: "Le Paradis Terrestre".
Het werk was technisch revolutionair. Paul gebruikte nieuwe synthetische pigmenten en ontwikkelde een speciale techniek om de verf zo aan te brengen dat ze decennia later nog restaureerbaar zou zijn.
Zijn laatste grote openbare werk kwam in 1978: de decoratie van metrostation Beurs in Brussel. "Nos Vieux Trams Bruxellois" was een 13 meter brede muurschildering die zijn jeugdherinneringen aan de eerste elektrische trams eerde.
De Danielle Caneel-periode (1966-1983)
In 1966, op 69-jarige leeftijd, ontmoette Paul de 22-jarige Danielle Caneel, die zijn muze zou worden voor de volgende 17 jaar. "Danielle had precies het lichaam dat paste in mijn droomwereld," zou Paul later vertellen. "Maar ik schilderde nooit haar gezicht of bruine haar. De schoonheid die ik zocht was niet van deze wereld."
Deze periode kenmerkte zich door zachter penseelvoering en helderder kleuren. Werken zoals "Le Soir Tombe" (1970) toonden een nieuwe sereniteit.
De ontmoeting met Andy Warhol (1982)
Een van de meest opmerkelijke momenten in Pauls late carrière was zijn ontmoeting met Andy Warhol in maart 1982. Warhol, op dat moment de beroemdste kunstenaar ter wereld, was naar Brussel gekomen om de 84-jarige Paul te portretteren.
"Hij was een groot kunstenaar," zei Warhol later. "Hij werd bij de surrealisten geplaatst, maar bovenal was hij een uitzonderlijke schilder." Warhol maakte vier zijdedrukportretten van Paul.
Op 26 juni 1982 werd het Paul Delvaux Museum in Sint-Idesbald geopend. Paul zei tijdens de opening: "Ik hoop dat jullie hier een beetje van de vreugde zullen vinden die ik zelf heb ervaren tijdens het schilderen."
De laatste jaren (1983-1994)
In 1983 eindigde Pauls samenwerking met Danielle Caneel. Hij was 86 jaar oud en zijn gezicht begon af te nemen. Zijn penseelvoering werd minder precies, meer impressionistisch.
In 1986 voltooide Paul zijn laatste schilderij: "Calypso", dat een eenzame vrouwenfiguur op een strand toonde - misschien een voorgevoel van het naderende afscheid.
Op 21 december 1989 stierf Anne-Marie "Tam" de Maertelaere, Pauls geliefde echtgenote. Na haar dood stopte Paul volledig met het maken van kunst. "Zonder Tam kan ik niet meer dromen," zei hij. "En zonder dromen kan ik niet schilderen."
Paul bracht zijn laatste jaren door in Veurne, waar hij bijna dagelijks zijn museum in Sint-Idesbald bezocht. Hij overleed op 20 juli 1994, op 96-jarige leeftijd, en werd begraven naast zijn geliefde Tam.
Een blijvend erfgoed
Paul Delvaux liet een oeuvre na van ongeveer 450 schilderijen en duizenden tekeningen. Zijn invloed strekt zich uit ver buiten België: zijn werken hangen in het Metropolitan Museum in New York, het Art Institute of Chicago en de Tate Gallery in Londen.
Meer dan 30 jaar na zijn dood blijft Paul Delvaux een van de meest herkenbare kunstenaars van België. Zijn vermogen om dromen om te zetten in verf, om het mysterie van het alledaagse zichtbaar te maken, maken hem tot een tijdloze meester.
Paul Delvaux schiep een wereld waarin tijd stilstaat en dromen werkelijkheid worden .Zijn schilderijen nodigen uit tot verdwalen in een labyrint van beelden en betekenissen, waarbij elke toeschouwer zijn eigen interpretatie mag geven aan de mysterieuze taferelen. Hij oversteeg het formalistische surrealisme door een persoonlijke mythologie te creëren waarin klassieke schoonheid, moderne vervreemding en poëtische verbeelding harmonieus samensmelten. Zijn kunst blijft relevant omdat ze universele thema's aanraakt: liefde, eenzaamheid, de zoektocht naar schoonheid en de confrontatie met de eindigheid . In een tijd waarin alles snel moet gaan, biedt Delvaux' kunst de zeldzame ervaring van stilte en contemplatie . Zijn verlaten steden en slapende Venus-figuren herinneren ons eraan dat ernaast de hectiek van het dagelijks leven ook ruimte moet zijn voor droom, verbeelding enpoëzie .
De trein naar Delvaux' droomwereld vertrekt elke dag opnieuw – voor wie de moed heeft in te stappen op een reis zonder eindbestemming, maar vol oneindige schoonheid.
Rudi D'Hauwers - 27 augustus 2025
Disclaimer: dit document bevat deels AI-gegenereerde inhoud. Alle intellectuele input en redactionele controle berust bij de auteur.
Reactie plaatsen
Reacties