De paradox van blasfemie: een historische reis door heilige grenzen en vrij denken

Gepubliceerd op 20 mei 2025 om 14:33

Voordat we ons in deze analyse verdiepen, wil Prof. Em. Willem Eliaseerst een belangrijk inzicht delen. In het Van Dale woordenboek wordt 'godslastering' simpelweg gedefinieerd als 'godslastering' (God beledigen). Maar aangezien God niet bestaat, kan men Hem ook niet lasteren. Godslastering komt dichter in de buurt van ketterij, een houding waarbij men ontevreden is over de manier waarop God wordt voorgesteld en de religie wil verbeteren. Om godslastering te begrijpen, moet je het laten zien, niet alleen veroordelen. Het maakt deel uit van de methodologie van het vrije denken – een hoeksteen voor liberale organisaties die de fundamentele waarden van vrijheid, gelijkheid en gemeenschap in evenwicht willen brengen.

De historische opkomst van godslastering: van heilige bescherming tot sociale controle

De geschiedenis van godslastering zegt meer over menselijke instellingen dan over goddelijke zaken. Godslastering als concept ontstond niet in de vroegste religieuze teksten, maar naast filosofische discussies en juridische structuren. Het Griekse woord βλασφημέω (blasphemeō) komt niet voor het eerst voor bij Homerus of Hesiodus, maar later in Euripides' Ion en Plato's Wetten. Dit suggereert dat godslastering zich ontwikkelde naarmate samenlevingen meer geavanceerde bestuurssystemen ontwikkelden – toen 'de wet' expliciet genoeg werd om in juridische zin onderscheid te maken tussen 'kwaadspreken' (godslastering) en 'deugdzaam spreken' (eufemisme).

In Plato's Republiek bespreekt Socrates godslastering als “het in slechte bewoordingen weergeven” van de ware aard van goden en helden. Deze vroege formulering onthult een cruciaal inzicht: godslasteringswetten waren nooit bedoeld om een almachtige godheid te beschermen die zichzelf vermoedelijk wel kon verdedigen. Ze beschermden veeleer de sociale orde die door religieuze verhalen in stand werd gehouden. Het goddelijke had geen verdedigers nodig, maar de staat had stabiliteit nodig.

Tijdens de middeleeuwen kreeg godslastering minder aandacht dan ketterij, omdat religieuze autoriteiten ketterij als een grotere bedreiging voor de orthodoxie beschouwden. Godslastering werd vaak afgedaan als oneerbiedige opmerkingen van personen die misschien dronken waren of tijdelijk afweken van de gangbare gedragsnormen. Pas tijdens de Reformatie, toen het fundamentele begrip van het heilige meer omstreden werd, begon godslastering als ketterij te worden beschouwd.

Dit historische perspectief onthult iets diepgaands: godslastering is een door en door politiek concept dat vermomd is als een religieus concept. Toen koning Lodewijk IX van Frankrijk in 1244, na de Disputatie van Parijs, opdracht gaf om vierentwintig wagens vol joodse religieuze manuscripten op straat in Parijs te verbranden, ging het dan om het beschermen van Gods eer of om het bevestigen van de christelijke dominantie? Toen middeleeuwse inquisiteurs de Waldenzen beschuldigden van godslastering, verdedigden zij dan de hemel of hun eigen institutionele macht?

De uitdaging van de Verlichting: rede tegen openbaring

De intellectuele cultuur van de vroege Engelse Verlichting omarmde ironische of spottende tonen die het begrip van heiligheid in de geopenbaarde religie ter discussie stelden. Dit betekende een fundamentele verschuiving: religieuze beweringen werden niet langer beschouwd als openbaringen die moesten worden vereerd, maar als stellingen die moesten worden onderzocht.

Kijk eens naar de fascinerende reactie van de geestelijkheid: zij maakten onderscheid tussen 'nuchtere redenering' en spot. Religieuze doctrines konden 'op een rustige, fatsoenlijke en serieuze manier' worden besproken (in de woorden van bisschop Gibson), maar spot en hoon waren ongepast omdat ze een beroep deden op sentiment in plaats van op de rede. Hoe heerlijk ironisch! De kerk, wier autoriteit voornamelijk berustte op emotionele oproepen en sentiment, werd plotseling de verdediger van de zuivere rede toen haar doctrines met spot werden ontvangen.

Deze periode markeerde een cruciale ontwikkeling: het besef dat de grenzen tussen toegestane kritiek en strafbare godslastering inherent politiek waren. Die grenzen waren niet door God getrokken, maar opgesteld, bediscussieerd en verdedigd door menselijke instellingen die hun belangen beschermden.

Blasfemieprocessen: de komedie van menselijke gerechtigheid die oordeelt over goddelijke zaken

De geschiedenis van godslasteringsprocessen onthult de absurde komedie van menselijke rechtbanken die zich aanmatigen een almachtige godheid te verdedigen. In Zweden kreeg een reeks godslasteringsprocessen rond 1900 een academisch karakter, waarbij de theologische grenzen van de vrijheid binnen het lutherse geloof centraal stonden. De beroemde auteur Viktor Rydberg ontsnapte ternauwernood aan vervolging voor zijn boek over de bijbelse leer over Jezus, na tussenkomst van de minister van Justitie – ondanks dat Rydberg de goddelijkheid van Christus als onbijbels verwierp. Men vraagt zich af welke kosmische ironie er schuilt in het concept dat een minister bepaalt welke theologische standpunten de schepper van het universum zouden kunnen beledigen!

Universiteitsprofessor Erik Gustaf Geijer werd in de jaren 1820 beschuldigd van godslastering vanwege kritische uitspraken over de drie-eenheid en de verzoeningsleer – alsof het mysterie van de goddelijke natuur door academische tribunalen kon worden beoordeeld. Dit proces werd behandeld door een universitaire rechtbank, wat de komedie nog groter maakte: academici die academici beoordeelden op hun interpretatie van iets dat het menselijk begrip te boven gaat.

Tegen het einde van de 19e eeuw werden blasfemieprocessen in Zweden onderdeel van de strijd van het politieke establishment tegen radicale bewegingen en vermeende sociale desintegratie. Tussen 1888 en 1890 bereikten de blasfemieprocessen een hoogtepunt met meer dan twintig aanklachten tegen een half dozijn personen. Viktor Lennstrand, oprichter van de Utilitarian Society, werd meerdere keren berecht en veroordeeld tot bijna negen maanden gevangenisstraf. Zijn misdaad? Vrij denken over zaken die volgens religieuze autoriteiten voor eeuwig vaststonden.

Vrij denken: de filosofische tegenhanger van godslastering

Als godslastering de wettelijke criminalisering van religieuze afwijkende meningen is, dan is vrij denken de filosofische tegenhanger daarvan: de intellectuele traditie die gevestigde wijsheid en autoriteit ter discussie stelt. De atheïstische auteur Adam Lee definieert vrij denken als denken dat “onafhankelijk is van openbaring, traditie, gevestigde overtuigingen en autoriteit” en beschouwt het als een “bredere paraplu” dan atheïsme, “die een regenboog van onorthodoxie, religieuze afwijkende meningen, scepticisme en onconventioneel denken omvat”.

De 19e-eeuwse Britse wiskundige en filosoof William Kingdon Clifford verwoordde wat een strijdkreet voor vrijdenkers zou worden: “Het is altijd, overal en voor iedereen verkeerd om iets te geloven op basis van onvoldoende bewijs”. Deze uitspraak, uit zijn essay The Ethics of Belief, gepubliceerd in de jaren 1870, wordt beschreven als het moment waarop vrijdenkers het morele hoogstandpunt innamen. Clifford organiseerde zelf bijeenkomsten voor vrijdenkers en was de drijvende kracht achter het Congress of Liberal Thinkers dat in 1878 werd gehouden.

De relatie tussen vrijdenken en godslastering wordt duidelijk: wat religies vaak als godslastering veroordelen, beschouwen vrijdenkers als het noodzakelijke in twijfel trekken van beweringen die niet voldoen aan de normen van bewijs en rede. Volgens de Freedom from Religion Foundation kan “niemand een vrijdenker zijn die conformiteit met een bijbel, geloofsbelijdenis of messias eist. Voor de vrijdenker zijn openbaring en geloof ongeldig en is orthodoxie geen garantie voor waarheid”. Zij stellen verder dat ‘vrijdenkers ervan overtuigd zijn dat religieuze beweringen de toets der rede niet hebben doorstaan. Niet alleen valt er niets te winnen door een onwaarheid te geloven, maar er valt ook alles te verliezen wanneer we het onmisbare instrument van de rede opofferen op het altaar van bijgeloof’.

Vrijdenkersbewegingen: georganiseerde uitdagingen aan religieuze autoriteit

Vrijdenken heeft zich in verschillende landen in georganiseerde vormen gemanifesteerd. In Canada richtten secularisten in 1873 de Toronto Freethought Association op. Veel van de eerste leden kwamen uit de geschoolde arbeidersaristocratie, waaronder Alfred F. Jury, J. Ick Evans en J. I. Livingstone, allemaal vooraanstaande arbeidersactivisten en secularisten. Aan het begin van de jaren 1880 waren er in heel Zuid-Ontario en delen van Quebec vrijdenkersorganisaties actief, die zowel in de steden als op het platteland steun genoten. Hun belangrijkste publicatie, Secular Thought (Toronto, 1887-1911), fungeerde als het belangrijkste orgaan van de vrijdenkersbeweging in Canada.

In Nederland bestaat het georganiseerde vrijdenken sinds de oprichting van De Dageraad (nu bekend als De Vrije Gedachte) in 1856. Bekende 19e-eeuwse abonnees waren onder meer Johannes van Vloten, Multatuli, Adriaan Gerhard en Domela Nieuwenhuis. Sinds de 19e eeuw heeft het vrije denken in Nederland zich ontwikkeld tot ten minste drie politieke stromingen: liberaal vrijdenken, conservatief vrijdenken en klassiek vrijdenken. Deze bewegingen hebben gemeenschappelijke thema's als “vrijheid”, “liberalisme” en “individualisme” en positioneren zich als seculiere alternatieven voor zowel kerkelijk georiënteerde partijen als arbeiderspartijen.

In Zwitserland begonnen antiklerikalen zich te organiseren met de invoering van kantonnale kerkbelastingen in de jaren 1870, wat rond 1870 leidde tot de oprichting van een “vrijdenkersclub” in Zürich. Tijdens het debat over de kerkelijke wet van Zürich in 1883 stelden professor Friedrich Salomon Vögelin en gemeenteraadslid Kunz voor om kerk en staat te scheiden – een voorstel dat in eerdere eeuwen als godslasterlijk zou zijn beschouwd, maar nu in het mainstream politieke discours terechtkwam.

Vrijmetselarij in België: seculiere heiligschennis en de politiek van ketterij

De verwikkelingen van de Belgische vrijmetselarij met beschuldigingen van blasfemie onthullen het gespannen raakvlak tussen seculier liberalisme en religieuze orthodoxie in de 19e eeuw. Het Groot Oosten van België, opgericht in 1833 als bastion van de Verlichtingsidealen, werd een bliksemafleider voor de verontwaardiging van de geestelijkheid, juist omdat hij het theologische raamwerk van de traditionele vrijmetselarij – met inbegrip van de symbolische 'Groot Architect van het Universum' – verwierp en radicaal secularisme omarmde.

Deze ideologische ommezwaai, ongekend in de Europese vrijmetselarij, veranderde loges in laboratoria van ketterij waar leden als Pierre-Théodore Verhaegen (oprichter van de Université Libre de Bruxelles) openlijk kritiek konden uiten op het katholieke dogma en tegelijkertijd instellingen konden opbouwen die de controle van de kerk omzeilden. De pastorale brief van de Belgische bisschoppen uit 1837, waarin katholieke vrijmetselaars werden geëxcommuniceerd, versnelde onbedoeld deze secularisatie door leden te dwingen te kiezen tussen geloof en vrijdenken – een doctrinair ultimatum dat loges veranderde in broedplaatsen voor godslasterlijke gedachten.

Hier was blasfemie niet langer louter heiligschennis tegen een godheid, maar werd het een politieke daad: het opzettelijk ontmantelen van kerkelijke autoriteit door middel van onderwijshervormingen, arbeidersorganisatie en Vlaamse emancipatiebewegingen. Toen vrijmetselaars seculiere begrafenisrituelen instelden om de “refus de sépulture” (weigering van begrafenis) van de kerk te omzeilen, gebruikten ze het ritueel zelf als wapen in de strijd tegen de institutionele ketterij en vervingen ze de heilige sacramenten door humanistische ceremonies die door het Vaticaan werden veroordeeld als “afgodische pantomimes”. Deze culturele opstand bereikte zijn hoogtepunt in 1872, toen het Groot Oosten van België alle verwijzingen naar het goddelijke uit zijn statuten schrapte – een symbolische godslastering die katholieke polemisten beschouwden als de ultieme blasfemie tegen zowel God als de monarchie. Voor de Belgische liberalen waren deze daden van rituele ontheiliging echter op zichzelf heilig: een liturgie van de rede die het vrije onderzoek boven de geopenbaarde waarheid stelde, waardoor de vrijmetselarij niet alleen het doelwit werd van blasfemiewetten, maar ook hun meest effectieve ontmantelaar.

Liberale en humanistische organisaties en de verdediging van de vrijheid van meningsuiting

Liberale organisaties hebben zich gepositioneerd als verdedigers van de vrijheid van meningsuiting, ook van uitingen die door religieuze autoriteiten als godslasterlijk zouden kunnen worden veroordeeld. Volgens de missieverklaring van Liberal International “zetten liberalen zich in voor het opbouwen en beschermen van vrije, eerlijke en open samenlevingen, waarin zij streven naar een combinatie van de fundamentele waarden vrijheid, gelijkheid en gemeenschap, en waarin niemand wordt geknecht door armoede, onwetendheid of conformisme”.

Deze missie benadrukt dat “het liberalisme de vrijheid, waardigheid en het welzijn van individuen verdedigt” en “het recht op vrijheid van geweten en het recht van iedereen om zijn talenten ten volle te ontwikkelen erkent en respecteert”. Deze beginselen staan haaks op godslasteringswetten, die de vrijheid van geweten en meningsuiting beperken op grond van religieuze gevoeligheden.

Liberal International erkent dat “mensenrechten een kernonderdeel van het liberalisme vormen” en dat “deze rechten een voorwaarde zijn voor vooruitgang en stabiliteit en alleen door echte democratie kunnen worden gewaarborgd”. Vanuit dit perspectief vormen blasfemiewetten een ondemocratische beperking van de mensenrechten, in het bijzonder het recht op vrije meningsuiting.

De moderne evolutie van blasfemiebegrippen

Het concept van godslastering is in de moderne tijd aanzienlijk geëvolueerd. In veel westerse democratieën zijn expliciete blasfemiewetten ingetrokken of buiten werking gesteld. In Zweden bijvoorbeeld werd godslastering in 1949 uit het wetboek van strafrecht geschrapt en in 1970 werden alle voorschriften met betrekking tot schending van religieuze overtuigingen vervangen door nieuwe wetgeving tegen discriminatie en haatzaaiende uitlatingen.

Blasfemie blijft echter wereldwijd een omstreden kwestie. In Indonesië vormt artikel 156a van het Wetboek van Strafrecht de wettelijke basis voor blasfemie, met als doel de harmonie tussen verschillende culturen te bewaren. Dit artikel vindt zijn oorsprong in het Britse Indische Wetboek van Strafrecht en werd onder invloed van de jurisprudentie aangenomen en vervolgens tijdens het presidentschap van Soekarno bekrachtigd om tegemoet te komen aan de maatschappelijke dynamiek en de eisen van conservatieve islamitische organisaties.

In Punjab, India, is een nieuwe blasfemiewet ingevoerd, waarmee deze deelstaat de eerste in India is die eigen wetgeving op dit gebied heeft aangenomen. Deze ontwikkeling geeft aanleiding tot bezorgdheid over de mogelijke gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting, religieuze tolerantie en de harmonie tussen gemeenschappen.

Deze hedendaagse voorbeelden tonen aan dat godslastering een actueel onderwerp blijft, niet als theologische kwestie, maar als politiek instrument om religieuze diversiteit te beheersen, sociale harmonie te handhaven of, wat problematischer is, afwijkende meningen te onderdrukken.

De toekomst van godslastering in pluralistische samenlevingen

Naarmate samenlevingen steeds diverser en seculierder worden, staat het begrip godslastering voor nieuwe uitdagingen en veranderingen. In de pluralistische samenleving van Indonesië heeft Da'wah (islamitische outreach) strategieën ontwikkeld om godslastering aan te pakken: onderwijs om het begrip van religie te versterken, interreligieuze dialoog om communicatie tussen verschillende geloofsovertuigingen te bevorderen, en een juridische aanpak om beschuldigingen van godslastering formeel te behandelen. Dit duidt op een verschuiving van een punitieve aanpak naar een meer dialooggerichte aanpak.

Dit roept echter een fundamentele vraag op: kunnen blasfemiewetten ooit verenigbaar zijn met echt open, pluralistische samenlevingen? Als elke religieuze traditie godslastering anders definieert, welke definitie moet dan in de wet prevaleren? Als geen enkele, hoe kunnen we dan religieuze gevoeligheden combineren met vrije meningsuiting?

Misschien ligt de meest productieve aanpak in het onderscheid tussen het aanvallen van geloofsovertuigingen en het aanvallen van gelovigen. Kritische beschouwing van religieuze ideeën moet beschermd blijven, zelfs wanneer die kritiek satire of spot gebruikt. Aanzetten tot discriminatie of geweld tegen gelovigen gaat echter over de grens naar schadelijk gedrag dat liberale samenlevingen terecht aan banden leggen.

Blasfemie, kunst en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting

Kunst is van oudsher een domein waar de grenzen van blasfemie worden getest en onderhandeld. De aanslag op Charlie Hebdo in 2015 bracht op tragische wijze de spanningen tussen artistieke expressie, religieuze gevoeligheden en gewelddadig extremisme aan het licht. Deze gebeurtenis leidde tot een hernieuwde wereldwijde discussie over de grenzen tussen vrijheid van meningsuiting en respect voor religieuze overtuigingen.

Maar deze spanning is niet nieuw. Door de geschiedenis heen hebben kunstenaars religieuze orthodoxieën uitgedaagd en werden ze vaak beschuldigd van godslastering. Toch hebben deze uitdagingen vaak geleid tot theologische vernieuwingen en een dieper begrip van religie. De relatie tussen kunst en godslastering onthult iets diepgaands: creatieve omgang met religieuze ideeën – zelfs wanneer die omgang oneerbiedig lijkt – kan nieuwe inzichten en begrip opleveren.

Dit brengt ons bij de komende studiedag over godslastering aan de VUB in Brussel, georganiseerd door Huis Practisch Humanisme VUB, met o.a. discussies over kunst en humanisme met Prof. Em. Willem Elias en Katleen Van Nuffel. Dit evenement biedt de gelegenheid om te onderzoeken hoe artistieke expressie omgaat met religieuze ideeën, grenzen opzoekt en mogelijk ons begrip van zowel menselijke creativiteit als spirituele kwesties verdiept.

Blasfemie als methodologie van vrij denken

Terugkomend op ons uitgangspunt: blasfemie gaat niet over het beledigen van een entiteit waarvan Elias het bestaan in twijfel trek. Het vertegenwoordigt veeleer een methodologie van vrij denken – een systematische benadering om gangbare wijsheid in vraag te stellen, autoriteit uit te dagen en nieuwe mogelijkheden voor menselijk begrip te verkennen.

Wanneer we godslasteringswetten historisch bekijken, zien we dat ze altijd politieke doelen hebben gediend en gevestigde machtsstructuren hebben beschermd in plaats van goddelijke waardigheid. De God die het universum en het bewustzijn heeft geschapen, heeft vermoedelijk geen bescherming nodig tegen menselijke spot, maar religieuze instellingen en politieke autoriteiten die religieuze sentimenten gebruiken, hebben dat zeker wel.

Liberale en humanistische organisaties, die zich inzetten voor vrijheid van geweten en meningsuiting, zijn natuurlijk tegen godslasteringswetten. Maar ze moeten ook omgaan met de complexiteit van pluralistische samenlevingen waar religieuze identiteiten voor veel burgers nog steeds belangrijk zijn. De uitdaging is om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen en tegelijkertijd wederzijds respect te bevorderen – niet voor ideeën zelf, die open moeten blijven voor kritiek, maar voor de mensen die deze ideeën aanhangen.

Ter voorbereiding op de studiedag van morgen aan de VUB nodigt Willem Elias alle deelnemers uit om godslastering niet te beschouwen als een theologische categorie, maar als een historisch en sociologisch fenomeen dat veel zegt over hoe samenlevingen omgaan met de grenzen tussen het heilige en het profane, tussen institutionele autoriteit en individueel geweten, en tussen geopenbaarde waarheid en beredeneerd onderzoek.

In de tentoonstelling die de afgelopen maanden vertoond werd, wilden Willem en Kathleen geen blasfemie plegen, maar deze begrijpen door ze te tonen. Door dit begrip kan men misschien verder gaan dan de tegenstelling tussen eerbied en godslastering en komen tot een meer genuanceerde waardering van hoe mensen altijd hebben geworsteld om het onuitsprekelijke onder woorden te brengen en de intellectuele status quo uit te dagen – een worsteling die zowel aan de basis ligt van artistieke creativiteit als van filosofisch onderzoek.

 

Rudi D'Hauwers - 20 mei 2025 - obv teksten van Prof. Em. Willem Elias en Kathleen Van Nuffel - met de hulp van mijn goeie vriend AI

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.